Op en over de schouder
“M” komt met haar paard “W” voor les. Ze zijn echt een leuke combinatie, hebben een gezonde hoeveelheid ambitie en de mogelijkheden om ergens te komen. En verder…, is het “gewoon” paardrijden, net als bij ieder ander.
Ik vraag “M”: “Hoe is het gegaan met trainen?” “Ik ben naar de binnenbak gegaan en heb een proefje geoefend.”, zegt “M”. “Da’s altijd goed om geregeld te doen.” zeg ik. “Dat geeft je weer inzicht voor de training. Wat kwam je zoal tegen?” “De overgangen mogen vloeiender en in de galopwissels springt “W” vaak eerst voor en dan achter.” zegt “M”. “We zullen zo eens kijken wat we voor “W” kunnen doen om het mogelijk te maken om het goed uit te voeren.” zeg ik. “Ik denk altijd aan mijn vader als ik onderdelen train. Hij was pianoleraar. Vaak als ik ’s avonds in bed lag, was hij aan het studeren. Geregeld was er dan ergens een stuk van een paar noten, wat moeilijk was. Eerst speelde mijn vader het hele muziek stuk, vergelijk het met het rijden van de hele proef en dan ging hij naar de delen die nog wat aandacht nodig hadden. Eerst oefende hij die ene moeilijke maat, dan met een stukje er voor, dan met een stukje er voor en er na en vervolgens een groter deel waar het moeilijke stuk dan in zat. Zo kun je het ook doen met de onderdelen die je extra wilt trainen uit je proef. Soms zijn er eerst andere oefeningen nodig om uiteindelijk het deel wat je wilt verbeteren goed aan te kunnen pakken.” Daar kan “M” zich wel in vinden.
“M” rijdt “W” ondertussen los. Het rijden is al enorm verbeterd! “W”’s bespiering wordt echt mooi! Zijn hals bespiering begint mooi door te lopen tot aan het schouderblad en zijn onderrug wordt ook veel voller. Knap, want “M” heeft aardig wat veranderd aan haar manier van rijden de afgelopen tijd. “W” maakt even later zijn hals mooi lang, eerste en tweede halswervel zijn het hoogste punt en zijn hoofd is op de loodlijn. Door deze houding en voldoende activiteit maakt hij een goede schoftlift, kan hij los door zijn lijf bewegen en maakt hij mooie grote draf passen in een fijn arbeidstempo, waarbij het achterbeen goed mee komt. “M” zit veel meer in balans en houdt haar hand voldoende hoog, zodat het bit in de mondhoeken werkt. Het geeft een fijn ontspannen beeld.
Er ligt sneeuw in mijn bak. Er is een ruime hoefslag van zo’n 1,5 tot 2 meter vrij van sneeuw vanaf de bakrand. “W” valt op de linker schouder. “Rij maar langs het sneeuwrandje, dan kan je goed zien wat “W” in de bochten doet.” zeg ik tegen “M”. Als “M” linksom rijdt snijdt “W” de hoeken af. Hij valt op de schouder en loopt dan door de sneeuw. Op de rechter hand wordt de eerste helft van de bocht goed, maar daarna kan “M” hem niet bij de sneeuw houden en gaat hij, over de schouder, naar de hoefslag. Als “M” op de linker hand veel met haar linker teugel werkt wordt de beweging van het linker achterbeen minder goed en soms zakt hij er dan doorheen. Dit deed hij vrij vaak, maar er was, na behandeling, geen fysieke reden voor. Het bleek rijtechnisch op te lossen te zijn. Wat er gebeurde was het volgende. Door veel aan de linker teugel te vragen, terwijl dit de “stijve” kant was van “W” maakte hij zich sterk. Wat er dan gebeurd in het lichaam kun je het beste voorstellen in de volgende situatie. Stel je zit te paard en staat stil. Ik sta links naast je en vraag je aan je arm naar beneden. Het eerste stukje wil je wel mee bewegen. Je buigt naar links en knikt een beetje in in je zij, maar dan gaat het voelen alsof ik je van je zadel trek en ga je juist terugtrekken. In plaats dat je naar links buigt en in knikt in je zij doe je het tegenover gestelde. Een paard kan dat net zo doen. Dus als “M” te veel aan de linker teugel vraagt wordt “W” juist langer aan de linker kant. Zijn linker heup komt wat naar achteren te staan en zijn linker achterbeen kan daardoor onvoldoende naar voren komen, waardoor hij, in geval van “W”, door dat been heen zakt.
“Maar hoe krijg je dan stelling naar links?” hoor ik je denken. Hier komt de oplossing. “Rij “W” op de linker hand met contra stelling, dus stelling naar rechts in dit geval.” zeg ik tegen “M”. “Dat wil “W” wel, want dat is zijn voorkeurskant om zijn hals te buigen. Nu vraag je zo veel stelling dat het net iets meer is dan hij wil. Dat laat je zo totdat hij denkt: “Mmmm, dit loopt toch niet zo lekker…” Hij wil zich dan weer recht maken en op dat moment sta je op je rechter teugel toe. Dit herhaal je een paar keer totdat je voelt dat er contact met de mond komt en je merkt dat hij verder gaat dan zich recht maken en naar de linker stelling komt. Nu loopt hij van je binnen been naar de buiten teugel en kun je hem helemaal de hemel in prijzen!! Andere optie is bv. schouder binnenwaarts op de linker hand. Je vraagt iets linker stelling, maakt schouder binnenwaarts en je brengt dan je rechter hand een moment van de hals af terwijl je de stelling houdt. “W” zal nu net voor het schouderblad meer gaan buigen. Op dat moment kun je wat ontspannen in je linker teugel en je handen weer bij elkaar zetten. “W” loopt van het binnenbeen naar de buiten teugel. Als je het goed doet, zal “W” voorwaarts neerwaarts naar de hand komen. De andere lange zijde laat je hem dan weer met contrastelling lopen, zodat je het lekker afwisselt en er weinig kans bestaat dat hij zich vast zet omdat je te lang het zelfde van hem vraagt.
“Op de rechter hand, daar waar hij de bocht uit zwaait en over de schouder gaat. Vang je hem op met de linker teugel. Je kunt als je de eerste helft van de bocht gehad hebt je linker hand even sluiten en je rechter hand van de hals af brengen, daarmee zal je hem motiveren om zijn schouder naar binnen te brengen. Draai goed mee in je lichaam. Je buiten bovenbeen maakt dan contact met het zadel en heeft op die manier ook nog wat invloed op de schouder.
De oefeningen gaan goed. We kijken naar de galopwissels. Als “M” na een paar keer het gevoel voor het verplaatsen van de schouder door heeft maakt “W” naar beide kanten een hele mooie wissel!