“K” wil graag met haar paard “A” werken aan de laterale buiging. “K” zegt: “Of “A” wil wel buigen, maar is dan niet meer actief, of hij is actief maar wil niet buigen.” “A” heeft de neiging om op zijn linker schouder te vallen. We doen wat oefeningen in stap om dat te corrigeren. “Maak, nu hij lateraal in balans is, maar eens een overgang naar draf.” zeg ik. “K” vraagt de overgang aan “A”. Hij gaat in draf, maar niet erg van harte. “Het zou mooi zijn als we hem wat enthousiaster krijgen en dan wel zo dat hij wil lopen, zonder dat je hoeft te “duwen”. Met “duwen” bedoel ik dat je gebruik maakt van been, en/of sporen en/of de zweep.” “Hoe dan?” vraagt “K”. “Hij gaat nu op de automatische piloot en loopt zijn rondjes. Laten we eens kijken of we hem wat meer mee kunnen laten denken en wat enthousiaster kunnen krijgen door heel veel verschillende overgangen te maken, zo dat hij werkelijk geen idee heeft wat er gaat komen. Hij wordt dan oplettend en als je het zelf met enthousiasme kan brengen wordt hij ook enthousiast.” “K” gaat met hem aan de gang. Eerst geef ik nog aan wanneer ze een overgang kan maken. “Iedere keer dat hij voorwaarts gaat, beloon je hem door een overgang terug te maken. Hij wordt dus beloond met rust.” Al snel hebben “K” en “A” het spelletje door en binnen tien minuten loopt “A” heerlijk los door het lijf. “K” zit met een glimlach van oor tot oor op haar paard. “Dat voelt gaaf!!” zegt ze. “Geef hem maar even lange teugel, dan kan hij nadenken en verwerken wat we net hebben gedaan.” zeg ik. Als “A” zo los door zijn lijf is, is ook de laterale buiging makkelijk te maken. Hij is nu in balans in zijn bovenlijn, “K” heeft de schouder goed voor de achterhand geplaatst. Dit geeft laterale balans. Ook de rotatie in zijn lichaam klopt en zodoende kan hij los door het lijf bewegen. “Pak de teugel maar weer op en rij hem meer opgericht. Je hand voor je uit, boven de manenkam, voel de activiteit van het achterbeen in je hand” “K” is een fijne ruiter en al snel voelt ze wat er voor nodig is om de oprichting te krijgen. Ze kan goed voelen wat er gebeurd en denkt in plaatjes. Ik vraag haar: “Voel dat hij omhoog galoppeert. Je zit op zijn achterhand en hij is voor vrij om sprongen te maken. Laat hem steeds omhoog springen en voel hoe hij zijn kont onder zich zet en daar draagt.” Het hele beeld van de combinatie veranderd. “A” gaat inderdaad steeds meer zitten, er komt meer buiging in de gewrichten van zijn achterhand. “Hij is zo fijn in mijn hand!” zegt “K”. “Maak maar een overgang terug naar de draf en hou dit gevoel.” “K” maakt de overgang. Het lukt haar goed om ook in de draf in oprichting te blijven rijden. Heel knap!! De komende 14 dagen kan “K” hier zelf mee aan de slag. Ze heeft gevoeld en begrepen wat er voor nodig is om hem fijn te laten lopen.
Referenties